Naar boven ↑

Update

Nummer 10, 2022
Redactie: mr. T. de Vette.

In deze nieuwsbrief actualiteiten op het gebied van het jeugdrecht en samenvattingen van de volgende uitspraken: De rechtbank Midden-Nederland benoemt een bijzondere curator over een minderjarige, omdat er sprake is van een belangenstrijd met haar ouders en de rechtbank het niet vanzelfsprekend acht dat de ouders namens haar kunnen spreken. De rechtbank Amsterdam oordeelt dat de GI niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover een gezin van vader en vier kinderen door een verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen in te dienen en door de wijze waarop deze uithuisplaatsing – buiten aanwezigheid van de vader en door de politie die de kinderen van school ophaalde – heeft plaatsgevonden. De kinderrechter in de rechtbank Den Haag stelt dat een minderjarige - die op een niet-passende plek in een jeugdinstelling is geplaatst en voor wie de financiering van een persoonlijkheidsonderzoek niet rond komt - er niet de dupe van mag worden dat hij in de ene gemeente is ingeschreven, maar in een andere gemeente in een voorziening voor jeugdzorg verblijft op grond van een machtiging uithuisplaatsing. Een moeder moet de zitting bij de rechtbank Noord-Nederland inzake de spoeduithuisplaatsing van haar baby zonder rechtsbijstand bijwonen omdat zij binnen de wettelijke termijn geen advocaat kon vinden. De rechtbank kon haar ook geen advocaat toewijzen, nu de wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.

Actualiteiten oktober 2022

‘Taak- of celstraf: wat werkt beter om terugval van jongeren in criminaliteit te voorkomen?’

Een taakstraf is een beter alternatief om terugval te voorkomen in het jeugdstrafrecht dan een korte celstraf. Dat concluderen onderzoekers van Erasmus School of Law en Leiden Law School in het op 17 oktober 2022 gepubliceerde onderzoek: “A Quasi-Experimental Study on the Effects of Community versus Custodial Sanctions in Youth JusticeOpent extern”. Zij onderzochten hiertoe data van zo’n 4400 jongeren die in 2015 en 2016 een taakstraf of gevangenisstraf van maximaal vier maanden opgelegd hebben gekregen door de kinderrechter. Voor het onderzoek zijn enkel zaken meegenomen waarvoor in principe beide soorten sancties gegeven zouden kunnen worden. Op basis van gegevens van het ministerie van JenV en de Raad voor de Kinderbescherming konden de onderzoekers twee vergelijkbare groepen maken van jongeren met een taakstraf en jongeren met een detentiestraf. Vervolgens werd bekeken hoe vaak jongeren in elke groep binnen twee jaar terugvielen in algemene, ernstige en zeer ernstige vormen van criminaliteit. Daarnaast werd gekeken of het iets uitmaakt of de jongeren een laag of een relatief hoog recidiverisico hadden. Promovenda Gwendolyn Koops-Geuze: “Jongeren die een taakstraf hebben gekregen blijken inderdaad minder vaak terug te vallen in de criminaliteit dan vergelijkbare jongeren met een korte detentiestraf, relatief gezien is het verschil 42% versus 50%.” Dit is vooral terug te zien bij jongeren met een laag risico op recidive, en die vallen ook minder vaak terug in ernstige vormen van criminaliteit. Maar ook jongeren met een relatief hoog risico lijken beter gebaat te zijn bij een taakstraf, want ook bij deze groep is er minder terugval bij de taakstraf dan bij de korte detentiestraf. Het onderzoeksteam adviseert vervolgonderzoek te doen naar de precieze inhoud van taakstraffen, of om taakstraffen te vergelijken met andere soorten straffen, zoals niets doen of een langere gevangenisstraf. Daarnaast zou gekeken moeten worden naar de inhoud en andere consequenties van een taakstraf naast enkel het risico op recidive. De vraag of er nog andere positieve uitkomsten van de taakstraf naast een relatief lagere terugval in crimineel gedrag zijn, vormt de kern van het tweede deel van het promotieonderzoek van Koops-Geuze, waarin taakgestrafte jongeren zijn gevolgd en waarvan de bevindingen eind 2023 zullen worden gepubliceerd. (Bron: Erasmus University Rotterdam, 17 oktober 2022)

‘Raad voor de Kinderbescherming: pas het jeugdstrafrecht toe op alle minderjarige verdachten’

Het jeugdstrafrecht moet worden toegepast op alle 12- tot 18-jarige verdachten van een delict, vindt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Daar is wel een wetswijziging voor nodig. De RvdK adviseert zo’n 10.000 keer per jaar de officier van justitie en/of de kinderechter over de straf voor minderjarigen. Ondanks de verharding die we zien in de maatschappij moeten we recht blijven doen aan het wezenlijk beginsel van ons strafrecht, namelijk het onderscheid tussen minderjarige en volwassen verdachten, stelt de RvdK. De RvdK heeft begrip voor de behoefte aan vergelding en de roep om uitdrukking te geven aan het leed van slachtoffers. Toch vindt de organisatie dat het ontwikkelingsperspectief van het kind voorop moet staan bij het bepalen van de straf. Kinderen zijn nog in ontwikkeling en achterstand of scheefgroei kan nog worden omgebogen. Het jeugdstrafrecht heeft daarom een sterk pedagogisch karakter. Het biedt de beste kansen voor jongeren om te leren van hun fouten om herhaling van het strafbare gedrag te voorkomen. Straffen en maatregelen in het jeugdstrafrecht zijn intensiever en persoonsgerichter van aard dan die binnen het volwassenenstrafrecht. Ook worden de beschermende factoren, zoals de invloed van ouders, in het jeugdstrafrecht benut om de jongere weer op het rechte pad te krijgen en te houden. Op de korte termijn lijkt toepassing van het volwassenstrafrecht misschien een passende reactie bij zware geweldsmisdrijven door minderjarigen, maar de RvdK denkt alleen niet dat het op de lange termijn het gewenste effect heeft. Wanneer er door toepassing van het volwassenstrafrecht minder op resocialisatie en herstel bij de minderjarige wordt ingezet en meer op vergelding, neemt de kans op recidive toe. Dat is niet alleen schadelijk voor de minderjarige, maar zeker ook voor de samenleving als geheel. Daarom vindt de RvdK dat alleen het jeugdstrafrecht moet worden toegepast op kinderen van 12 tot 18 jaar die worden verdacht van een delict. Ook het VN-kinderrechtencomité dringt daar al meerdere jaren op aan. (Bron: Raad voor de Kinderbescherming, 19 oktober 2022)

‘Promotie: Met zachte drang. Ouders onder druk gezet om ‘vrijwillig’ mee te werken aan jeugdhulpverlening’

Binnen de Nederlandse jeugdhulpverlening komt het voor dat ouders door hulpverleners onder druk worden gezet om ‘vrijwillig’ mee te werken aan hulpverlening, en soms zelfs aan een uithuisplaatsing van hun kind. Dit wordt in de praktijk ‘drang’ genoemd. Waar het vrijwillige en gedwongen kader van jeugdhulpverlening duidelijk bij wet zijn geregeld, ontbreekt voor het drangkader een wettelijke grondslag. Vanuit verschillende hoeken wordt hier kritiek op geuit, omdat dit leidt tot grote onduidelijkheden ten aanzien van de rechtsbescherming en verantwoordelijkheden van betrokkenen als minderjarigen, ouders en beroepskrachten. In haar proefschrift (promotie 27 oktober 2022 Universiteit Leiden) formuleert Denise Verkroost fundamentele uitgangspunten die gelet op de rechtshistorie en het internationale mensen- en kinderrechtenkader aan het jeugdhulpverleningsstelsel ten grondslag (behoren te) liggen. Vervolgens wordt diepgaand inzicht gegeven in het drangkader, de positie van dit kader binnen het jeugdhulpverleningsstelsel en wat dit betekent voor de rechtsbescherming en verantwoordelijkheden van betrokkenen in de praktijk. Tot slot bevat het boek aanbevelingen ter versterking van de rechten van jeugdigen en ouders die te maken krijgen met jeugdhulp op het snijvlak van het vrijwillige en gedwongen kader. Hiermee is dit boek waardevol voor beleidsmakers en professionals die werkzaam zijn in de praktijk van de jeugdhulpverlening, maar ook voor ouders, jeugdigen en overige betrokkenen. (Bron: Universiteit Leiden, 27 oktober 2022)

‘Kinderbeschermingsmaatregelen dragen bij aan veiligheid en welzijn’

Ongeveer één op de vijf kinderen in Nederland wordt thuis mishandeld. De kinderrechter kan deze gezinnen een beschermingsmaatregel opleggen. Dan worden de kinderen uit het gezin tijdelijk  onder toezicht gesteld of uit huis geplaatst.  Maar hoe effectief is die aanpak? Uit een meerjarig onderzoek blijkt dat deze maatregelen helpen. Prof. dr. Majone Steketee voerde het onderzoek naar het effectief beschermen van kinderen uit in het kader van haar leerstoel Intergenerationele overdracht van geweld in gezinnen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2018 werd een bijzonder lectoraat  ingesteld door de Raad voor de Kinderbescherming, Jeugdzorg Nederland, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering  en het ministerie van JenV om meer kennis te verkrijgen over de effectiviteit van de kinderbescherming in Nederland. Uit het onderzoek blijkt  dat kindermishandeling afneemt van 83% naar 47%  bij gezinnen die te maken hebben met een kinderbeschermingsmaatregel. In een op de drie gezinnen waar kinderbeschermingsmaatregelen zijn getroffen, komt kindermishandeling op den duur helemaal niet meer voor. Deze verbetering is groter dan bij de vergelijkbare gezinnen waar deze maatregelen niet werden getroffen. Uniek is dat ouders én kinderen (vanaf 8 jaar) door middel van zelfrapportage een beeld geven van hoe het met hen gaat na het inzetten van een kinderbeschermingsmaatregel. Zij rapporteren over de veiligheid in het gezin, het welzijn van de kinderen en ouders. De resultaten van het onderzoek laten zien dat een kinderbeschermingsmaatregel daaraan zeker een bijdrage levert. Voor het onderzoek zijn 1325 gezinnen waar sprake is van kindermishandeling langere tijd gevolgd. In alle gezinnen is sprake van kindermishandeling. Maar niet bij alle gezinnen werd een kinderbeschermingsmaatregel opgelegd. De 480 gezinnen waarbij een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing aan de orde was, werden gevolgd vanaf het moment dat de maatregel door een GI werd uitgevoerd. In alle onderzochte gezinnen waarin huiselijk geweld en kindermishandeling speelt, is meer sprake van armoede, werkloosheid en eenoudergezinnen. Uit de vergelijking blijkt dat de problematiek in de gezinnen die een maatregel kregen opgelegd, ernstiger is  – meer opvoedstress en minder opvoedcompetenties – dan bij de gezinnen zonder maatregel. Ouders hebben veelal zelf een geschiedenis van kindermishandeling (35%). Het problematisch alcoholgebruik van beide ouders is zeer hoog (44%) en ook het overige middelengebruik is hoger dan het algemene Nederlandse beeld. (Bron: Verwey Jonker-Instituut, 27 oktober 2022)

 

Uitspraken van de maand oktober 2022

(Uitspraken gepubliceerd van 27 september tot 26 oktober 2022)

Minderjarige heeft ondersteuning van bijzondere curator nodig

De rechtbank benoemt ambtshalve een bijzondere curator voor een minderjarige in het kader van haar ondertoezichtstelling. Er is sprake van een belangenstrijd tussen de minderjarige en haar ouders. Het is niet vanzelfsprekend dat de ouders namens de minderjarige kunnen spreken. Daarnaast had de minderjarige tot voor kort een eigen advocaat in verband met haar gesloten machtiging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij - ook nu zij niet meer gesloten is geplaatst- ondersteuning door een advocaat, in de vorm van bijzondere curator, nodig. Rechtbank Midden-Nederland 10 juni 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2472 en 3 juni 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2473 (datum publicatie: 5 oktober 2022)

(Wijze van) uithuisplaatsing vier kinderen was niet onrechtmatig

De rechtbank oordeelt dat de GI niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover een gezin van vader en vier kinderen door een verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen in te dienen. De kinderen waren een half jaar eerder onder toezicht gesteld, maar de GI kreeg door de houding van de vader geen grip op gezinssituatie. De wijze van uithuisplaatsing, buiten aanwezigheid van de vader en met behulp van de politie in uniform die de kinderen op school heeft opgehaald, is volgens de rechtbank ook niet onrechtmatig nu de vader had zich eerder dreigend had opgesteld tegenover hulpverleners. Rechtbank Amsterdam 7 september 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5355 (datum publicatie: 11 oktober 2022)

Minderjarige mag niet de dupe worden van het woonplaatsbeginsel

Een minderjarige jongen is uit huis geplaatst en verblijft al enige tijd op een groep die niet passend voor hem is. Overplaatsing kan echter pas plaatsvinden als hij een persoonlijkheidsonderzoek heeft ondergaan, maar daarvoor staat hij al lange tijd op een wachtlijst. Vermoedelijk vanwege het woonplaatsbeginsel zijn er problemen met de financiering; de minderjarige staat nog ingeschreven bij zijn moeder in gemeente [A], terwijl de instelling waar hij verblijft in gemeente [B] is gevestigd. De rechtbank constateert dat de minderjarige de dupe lijkt te worden van trage besluitvorming over de financiering, wachtlijstproblematiek en een GI die haar regievoerende taak niet ten volle kan uitvoeren. De kinderrechter vindt de situatie zorgelijk en onbegrijpelijk en overweegt dat de minderjarige in de afgelopen periode, als hij al niet achteruit is gegaan, in elk geval is gestagneerd in zijn ontwikkeling. Desondanks wordt besloten de uithuisplaatsing te continueren. De rechtbank spreekt de hoop uit dat in de komende periode voortvarend te werk wordt gegaan om duidelijkheid te creëren over de toekomst van de minderjarige en te verwachten dat de gemeente goed zal gaan samenwerken met de betrokken jeugdbeschermer. Rechtbank Den Haag 10 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10600 (datum publicatie: 20 oktober 2022)

Geen wettelijke mogelijkheid toevoegen advocaat voor moeder

Op 22 september 2022 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van een acht maanden oude minderjarige verleend. Voor de daarop volgende mondelinge behandeling kan de moeder geen advocaat vinden die op de betreffende datum kan. De kinderrechter heeft niet zelf een advocaat aan de moeder kunnen toevoegen, omdat hiervoor een wettelijke grondslag in de Nederlandse wetgeving ontbreekt. De moeder heeft hierdoor tijdens de zitting geen bijstand gekregen van een advocaat. Rechtbank Noord-Nederland 7 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3660 (datum publicatie: 24 oktober 2022)