Update
Redactie: mr. T. de Vette.
In deze nieuwsbrief: De kinderrechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant luidt de noodklok in een zaak waarbij voor een gesloten geplaatste minderjarige geen plek is in een open instelling en verwacht van de GI en de gemeente dat zij er, in de twee maanden waarmee de machtiging gesloten plaatsing wordt verlengd, alles aan zullen doen om de minderjarige te geven waar zij recht op heeft: een passende plek. De Rechtbank Amsterdam verzoekt het Openbaar Ministerie bij de Poolse autoriteiten na te vragen op welke wijze de Poolse wetgeving voorziet in de mogelijkheid van rechtsbijstand voor minderjarigen in strafzaken. De Rechtbank Amsterdam en de Rechtbank Noord-Holland publiceren enkele uitspraken over ingediende bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in zaken die minderjarigen betreffen, waarin onder andere aandacht wordt besteed aan (inter)nationale juridische ontwikkelingen en jurisprudentie over dit onderwerp. De Rechtbank Amsterdam wijst het schadevergoedingsverzoek van een advocaat ex artikel 533 Sv en artikel 530 Sv af in een strafzaak die geëindigd is met een Halt-afdoening af. De Rechtbank Den Haag overweegt dat de wet geen grond biedt voor vergoeding van schade als gevolg van het ophouden van de verdachte voor verhoor en dat het enkele feit dat de verzoeker minderjarig was op het moment dat hij werd opgehouden voor verhoor, geen grond vormt om af te wijken van de regeling van artikel 533 Sv. De Raad van Discipline in Amsterdam wijst het verzoek van de deken ex artikel 60b Advocatenwet toe en bepaalt dat een advocate alle thans door haar behandelde jeugdzorg-gerelateerde zaken neerlegt, zonodig overdraagt en voor onbepaalde tijd geen nieuwe jeugdzorg-gerelateerde zaken aanneemt, behandelt dan wel daarbij betrokken is.
Uitspraken van de maand april 2021
(Uitspraken gepubliceerd van 25 maart tot en met 28 april 2021)
Kinderrechter luidt noodklok over gebrek aan passende plek voor minderjarige
Een minderjarig meisje verblijft op een gesloten groep en staat op de wachtlijst voor een open instelling. De GI verzoekt verlenging van de machtiging gesloten jeugdhulp, omdat er de komende maanden nog geen plaats is in een open instelling. De kinderrechter oordeelt dat het niet kan en mag zijn dat de minderjarige langer in een gesloten setting verblijft dan goed voor haar is, simpelweg omdat er als gevolg van de wachtlijstproblematiek geen alternatief is. Uit de wet en het IVRK volgt immers dat een gesloten plaatsing (een vorm van vrijheidsbeneming) een té ingrijpend middel is in een situatie waarin sprake is van een wachtlijst voor een passende vervolgplek. De kinderrechter luidt de noodklok: er moet verandering komen in de situatie van de minderjarige, niet over een jaar, niet over een aantal maanden of over enige tijd, maar nu. Om die reden is hier een rol voor de overheid weggelegd en de kinderrechter verwacht dan ook van de GI en de gemeente - als uitvoerende instanties - dat zij hun verantwoordelijkheid serieus nemen en er de komende weken alles aan zullen doen om de minderjarige te geven waar zij recht op heeft: een passende plek. De verlenging wordt toegewezen voor twee maanden, voor het overige wordt de zaak aangehouden.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17 februari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1466 (datum publicatie: 26 maart 2021)
Rechtbank formuleert vragen met betrekking tot rechtsbijstand minderjarige verdachten in Polen
De Poolse autoriteiten hebben een Europees Aanhoudingsbevel uitgevaardigd tegen een man, die zich als zeventienjarige schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en de daarvoor opgelegde twee jaar gevangenisstraf in Polen uit moet zitten. De advocaat van de man stelt, onder verwijzing naar onder andere het Salduz-arrest en het IVRK, dat zijn cliënt zowel bij de verhoren bij de politie als tijdens de behandeling van de strafzaak geen bijstand heeft gehad van een advocaat. Niet gebleken is dat hij hier ondubbelzinnig afstand van heeft gedaan. De rechtbank houdt de zaak aan en verzoekt het Openbaar Ministerie bij de Poolse autoriteiten na te vragen op welke wijze de Poolse wetgeving voorziet in de mogelijkheid van rechtsbijstand voor minderjarigen in strafzaken en of er in de onderhavige zaak sprake is geweest van rechtsbijstand.
Rechtbank Amsterdam 13 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1877 (datum publicatie: 20 april 2021)
DNA-onderzoek bij minderjarigen
De afgelopen maand hebben onder meer de Rechtbank Amsterdam en de Rechtbank Noord-Holland enkele uitspraken gepubliceerd over ingediende bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in zaken die minderjarigen betreffen, waarin onder andere aandacht wordt besteed aan (inter)nationale juridische ontwikkelingen en jurisprudentie over dit onderwerp. De Rechtbank Amsterdam oordeelt in drie zaken dat de gevolgen van het bepalen en het verwerken van het DNA-profiel van de minderjarige veroordeelden evident disproportioneel is. De Rechtbank Noord-Holland wijst in twee zaken de bezwaren af. Met betrekking tot de verwijzing van de verdediging in die zaken op de brief van de minister van Justitie en Veiligheid van 3 april 2018 (TK 2017-2017, 31415 nr. 20), waarin een wetswijziging wordt aangekondigd waarbij bij minderjarigen die zijn veroordeeld tot een werkstraf tot veertig uur geen DNA-afname meer zal plaatsvinden, stelt de rechtbank dat dit nog slechts een voornemen van de minister betreft, dat nog niet eens in een wetsvoorstel is vastgelegd. De rechtbank acht het geenszins denkbeeldig dat de uiteindelijk vastgestelde regeling anders komt te luiden. Gegeven de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin wordt bepaald dat de uitzonderingen in de Wet beperkt moeten worden uitgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet geanticipeerd mag worden op mogelijk komende wetgeving.
Rechtbank Noord-Holland 31 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2757 (datum publicatie 2 april 2021), Rechtbank Noord-Holland 31 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2756 (datum publicatie 2 april 2021), Rechtbank Amsterdam 16 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1545 (datum publicatie13 april 2021), Rechtbank Amsterdam 16 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1548 (datum publicatie: 15 april 2021) en Rechtbank Amsterdam 16 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1547 (datum publicatie: 15 april 2021)
Geen schadevergoeding na HALT-afdoening en nacht in cel tijdens ophouden voor verhoor
De Rechtbank Amsterdam wijst het schadevergoedingsverzoek van een advocaat ex artikel 533 Sv en artikel 530 Sv af in een strafzaak die geëindigd is met een Halt-afdoening. Volgens de rechtbank moet de Halt-afdoening worden beschouwd als 'een door de verzoeker aanvaarde reactie met een punitief karakter naar aanleiding van een strafwaardige gedraging' en zijn er geen gronden van billijkheid aanwezig voor het toewijzen van de verzoeken tot vergoeding. In een zaak bij de Rechtbank Den Haag verzoekt een advocaat op grond van artikel 533 Sv vergoeding voor zijn minderjarige cliënt, die is opgehouden voor verhoor zonder inverzekeringstelling op verdenking van heling van een fiets. De rechtbank overweegt dat de wet geen grond biedt voor vergoeding van schade als gevolg van het ophouden van de verdachte voor verhoor. De rechtbank merkt op dat het feit dat de verzoeker een nacht in een politiecel heeft moeten doorbrengen terwijl hij nog maar vijftien jaar oud was, ongetwijfeld impact zal hebben gehad op hem en op zijn familie. Het enkele feit dat de verzoeker minderjarig was op het moment dat hij werd opgehouden voor verhoor, vormt echter geen grond om af te wijken van de regeling van artikel 533 Sv.
Rechtbank Amsterdam 19 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1642 (datum publicatie: 13 april 2021) en Rechtbank Den Haag 23 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3350 (datum publicatie 7 april 2021)
Raad van Discipline: advocate moet alle jeugdzorg-gerelateerde zaken neerleggen
De Raad van Discipline in Amsterdam wijst het verzoek van de deken ex artikel 60b Advocatenwet toe en bepaalt dat een advocate alle thans door haar behandelde jeugdzorg-gerelateerde zaken neerlegt, zonodig overdraagt en voor onbepaalde tijd geen nieuwe jeugdzorg-gerelateerde zaken aanneemt, behandelt dan wel daarbij betrokken is. De Raad stelt dat er op zich niets mis is met het feit dat de verweerster zich als advocaat inzet om misstanden in de jeugdzorg aan de orde te stellen en dat het haar goed recht is zich activistisch op te stellen en daarbij uitlatingen doen die jeugdzorg of de rechterlijke macht onwelgevallig zijn. De advocate is naar het oordeel van de Raad echter niet langer in staat jeugdzorg-gerelateerde zaken met een professionele, open blik en met oog voor alle betrokken belangen te bekijken en in die zaken adequate en effectieve rechtsbijstand te verlenen.
Raad van Discipline Amsterdam 12 april 2021, ECLI:NL:TADRAMS:2021:56 (datum publicatie: 12 april 2021)